Hij
gaat langs het pantoffel geslepen pad de keuken in. De zon drukt
haar gouden stempel op de vloer. Hij kijkt goedkeurend. Een vierkant
tekent zich scherp af waarbinnen het licht tussen zijn vingers
glijdt.
Hij mompelt tevreden, steekt zijn handen uit naar de lade, zijn vingers omklemmen de knop. Weerbarstig schuift de lade open. Zijn ogen zoeken tussen de vergeelde herinneringen en de berg van touwtjes en spelden. Na enkele tellen vol ongeduld glanzen ze veelbelovend. Een lachrimpel duwt zich bij de anderen. Tevreden neemt hij het bruingele meetlint zacht vast. Als een levenloze slang ligt het in zijn handen.
Hij mompelt tevreden, steekt zijn handen uit naar de lade, zijn vingers omklemmen de knop. Weerbarstig schuift de lade open. Zijn ogen zoeken tussen de vergeelde herinneringen en de berg van touwtjes en spelden. Na enkele tellen vol ongeduld glanzen ze veelbelovend. Een lachrimpel duwt zich bij de anderen. Tevreden neemt hij het bruingele meetlint zacht vast. Als een levenloze slang ligt het in zijn handen.
Hij
schuifelt naar de zonovergoten afdruk, knielt neer en legt het
meetlint nauwgezet over de breedte van
de zonafdruk. Zijn ogen krijgen de schijn van volle manen.
Ongeloof en verwondering spatten in zijn hoofd als zeepbellen uit
elkaar. Nogmaals
legt hij de meetlat van het begin tot het einde.
Hier klopt iets niet, denkt hij. Hier wordt gerammeld met mijn beenderen. Maar het is niet anders. De waarheid zit in zijn meetlint.
Hier klopt iets niet, denkt hij. Hier wordt gerammeld met mijn beenderen. Maar het is niet anders. De waarheid zit in zijn meetlint.
De
hemel is kleiner geworden. Er zijn enkele centimeters afgebrokkeld.
Gisteren
was de afdruk nog exact twee meter lang. Vandaag is er drie
centimeter afgesneden. Hoe kan dit? Verbaasd trekt hij zich aan de
tafel recht en kijkt door het raam. Geen wolk aan de hemel wijst hem
erop dat er daarboven ergens grenzen zijn. Vermoeid laat hij zijn
wimpers even rusten op zijn oogwallen. Het opgewaaide stof in zijn
hoofd zinkt traag neer.
Het
tikken van de klok brengt weer rust en regelmaat in zijn geest.
Voor het gemak laat hij deze trammelant over zijn stroom van
ongeloof meevaren. De ouderdom zorgt voor afwijkingen. En teveel
zorgen kan hij niet meer op zijn schouders dragen. Morgen legt hij
getrouw zijn meetlint terug op de grond. Dan zal de afstand weer tot
in de puntjes juist zijn.
Samen
met de wereldbol zal hij verder draaien tot in de eeuwigheid.
De dag gaat routineus verder. Hij pluist de krant uit op
dt-fouten waarvan hij elke maand een verslag naar de redactie
doorstuurt. In de namiddag wandelt hij tussen de bomen. Ze vertellen
hem de verhalen van de laatste nacht. Wanneer in het duister het
onbekende nachtleven overneemt.
Tijdens
de avond krijgt hij steevast het gezelschap van zijn broer, die hij
jaren geleden verloren had. Als hij de ganse dag uiteindelijk heeft
doorgewandeld, begint hij aan het plukken van zijn dromen.
's
Morgens herhaalt hij zijn meetritueel. Goed strak spant hij het lint
van links naar rechts. Hij moet er zeker van zijn dat elke centimeter
telt als een exacte wetenschap. Maar hoe groot zijn verstomming ook
was gisteren, nu gonst het nog harder door zijn hoofd.
Drie
centimeter, wederom een luttele drie centimeter. Het is niet veel,
maar voor hem een wereld van verschil.
Wat
moet ik hiermee? Wat moet ik in godsnaam doen?
De
angst doet hem duizelen. Hij ploft neer in de stoel naast hem. Vanop
de schouw kijkt de opgezette buizerd hem strak aan. Alsof het zijn
schuld is dat de buizerd ooit uit de lucht is geplukt. Gedoemd om te
blijven zitten op een stronk. Nooit meer keizerlijk zwevend.
Het
benauwde gevoel overmant hem dat hij nu een prooi is geworden. Dat
het niet lang meer zal duren voor de buizerd zich op hem zal storten.
Verschrikt blijft hij stilstaan met zijn blik naar de roofvogel
gericht. Wanneer de indringende blik hem uiteindelijk loslaat, kijkt
hij naar de krimpende, blauwe hemel. De dag voelt zwaar aan, elke
minuut weegt door.
De
hemel die altijd haar gevleugelde wolken boven zijn hoofd hield,
sluit stilaan haar gewelfde poorten. Binnen enkele maanden kan hij
nog een laatste keer naar het blauwe licht zien en dan is het voor
eeuwig donker. Kaarsen heeft hij nog wel liggen, maar wat als daarvan
ook de laatste is opgebrand?
De
dagen scheuren zich los van de kalender. Hoe dichter hij de laatste
dag van licht nadert, hoe meer hij zich erin berust. Ertegen vechten
doet hij niet meer. Hij heeft het wel geprobeerd.
Door
grote lakens tussen palen op te hangen in de hoop de wolken te vangen
en deze terug uiteen te drijven. En door ’s nachts met een fakkel
trachtend de nacht te doen ontvlammen. Hij probeerde in glazen
bokalen het zonlicht te vangen en gooide deze naar de zwarte
uithoeken van de hemel. Zelfs een dak vol spiegels kon de duisternis
niet tegenhouden.
Drie
centimeter minder. Elke dag de hemel wat zwarter.
Op
de laatste dag veert hij uit zijn bed. Met meer energie dan de vorige
dagen, snelt hij naar het raam. Een besloten lichtbundel valt op zijn
gezicht. Als hij achterom kijkt, bedekt hij in ongeloof zijn gezicht.
Schrikken doet hij normaal niet meer, maar dit... dit kan zout in
suiker veranderen.
De
bundel stralend licht valt recht op de stronk. En daar, waar de
buizerd gisteren zat, zijn nu een hoop takken gegroeid. Vanuit de
stronk groeien wortels dwars door zijn vloer. Er hangen kleine,
onbekende vruchten aan de takken. Ze zijn wit met rode schijn en
hebben iets geks hobbelig. Maar als hij ze wil aanraken grijpt hij
erdoor heen.
Hij
bekijkt zijn oude handen waar boeken vol wijsheid in vastgeklemd lagen. Hij
draait zich om en neemt enkele passen naar het venster toe. Hij wendt
zijn blik naar boven.
Alles
is zwart, behalve die goudwitte stip boven hem. Er rond is niets
meer. Ofwel peilloze duisternis. Toch heeft hij nog voldoende licht
om buiten in het rond te kijken. Hij ziet nog vage schaduwen van de
bomen. Hij luistert maar hoort hen niets meer vertellen. Misschien
wachten ook zij bang af.
De
lichtstip wordt doorbroken. Een zwarte stip hangt boven hem.
Roerloos,
oprecht
en majestueus,
de
buizerd.
Zijn
bondgenoot koos weer voor de eeuwige vlucht. Zijn vleugelbreedte
overspant de lichtcirkel. Hij blijft een tijd boven hem zweven. Een
hoge, klagende gil snijdt door het luchtruim. De buizerd duikt weg in
het zwart van de hemel. Opgelost.
De
man kijkt neer naar zijn pantoffels. Eén traan vol weemoed rolt over
zijn dikke neus.
En
toen werd het donker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten