vrijdag 27 december 2013

Noord over zuid

Leg mij
in je fluisterkom,
wieg me zacht
dood, praat me
voorbij.

Verberg me
onder je deken van
zinspinsels die me
warmbloedig maken.

Lepel mij je
lauwe woordenpap in,
ik zal slikken.

Praat me voorbij,
laat me dwalen
door je verhalen
al staan ze niet dichtbij. 
Vaar me verder dan mijn eigen kleine horizon.

Wijs mij aan
waar we naartoe gaan.
Teken de kaart op mijn buik,
de poolster in mijn navel.

Bewoon mijn hoofd
met je genegen lach.

Zeem je de ramen
van mijn ogen zodat
ik helder zie waar
we naartoe varen?

En dat eiland van wij.
Palmen we in.

Waskracht

We vloeien,

we vloeien in elkaars armen,
handen nog zichtbaar,
al de rest uitgezwierd,
uitgewrongen, het zeep
op onze lippen.
We spreken zeepbellen.

Laten ons in de wasmand
vallen, in dampende kledij
omhullen, graaien in elkaars
zakken, kijken of er nog
een verloren cent, nog
wasgeld, te stelen valt.
Kom maar,
pluk maar,
roof me leeg.

Jij,
naast mij
hangende.

Ontrafelend hangen we nog
voor even vast,
dan dradelings,
voor we verstrengeld wegzweven,
het luchtruim in als wildekinderen.

dinsdag 10 december 2013

De man die de hemel meet

Hij gaat langs het pantoffel geslepen pad de keuken in. De zon drukt haar gouden stempel op de vloer. Hij kijkt goedkeurend. Een vierkant tekent zich scherp af waarbinnen het licht tussen zijn vingers glijdt.
 Hij mompelt tevreden, steekt zijn handen uit naar de lade, zijn vingers omklemmen de knop. Weerbarstig schuift de lade open. Zijn ogen zoeken tussen de vergeelde herinneringen en de berg van touwtjes en spelden. Na enkele tellen vol ongeduld glanzen ze veelbelovend. Een lachrimpel duwt zich bij de anderen. Tevreden neemt hij het bruingele meetlint zacht vast. Als een levenloze slang ligt het in zijn handen.

Hij schuifelt naar de zonovergoten afdruk, knielt neer en legt het meetlint nauwgezet over de breedte van de zonafdruk. Zijn ogen krijgen de schijn van volle manen. Ongeloof en verwondering spatten in zijn hoofd als zeepbellen uit elkaar. Nogmaals legt hij de meetlat van het begin tot het einde. 
Hier klopt iets niet, denkt hij. Hier wordt gerammeld met mijn beenderen. Maar het is niet anders. De waarheid zit in zijn meetlint.
De hemel is kleiner geworden. Er zijn enkele centimeters afgebrokkeld. 
 
Gisteren was de afdruk nog exact twee meter lang. Vandaag is er drie centimeter afgesneden. Hoe kan dit? Verbaasd trekt hij zich aan de tafel recht en kijkt door het raam. Geen wolk aan de hemel wijst hem erop dat er daarboven ergens grenzen zijn. Vermoeid laat hij zijn wimpers even rusten op zijn oogwallen. Het opgewaaide stof in zijn hoofd zinkt traag neer.
Het tikken van de klok brengt weer rust en regelmaat in zijn geest. Voor het gemak laat hij deze trammelant over zijn stroom van ongeloof meevaren. De ouderdom zorgt voor afwijkingen. En teveel zorgen kan hij niet meer op zijn schouders dragen. Morgen legt hij getrouw zijn meetlint terug op de grond. Dan zal de afstand weer tot in de puntjes juist zijn.
Samen met de wereldbol zal hij verder draaien tot in de eeuwigheid.
 
De dag gaat routineus verder. Hij pluist de krant uit op dt-fouten waarvan hij elke maand een verslag naar de redactie doorstuurt. In de namiddag wandelt hij tussen de bomen. Ze vertellen hem de verhalen van de laatste nacht. Wanneer in het duister het onbekende nachtleven overneemt.
Tijdens de avond krijgt hij steevast het gezelschap van zijn broer, die hij jaren geleden verloren had. Als hij de ganse dag uiteindelijk heeft doorgewandeld, begint hij aan het plukken van zijn dromen.

's Morgens herhaalt hij zijn meetritueel. Goed strak spant hij het lint van links naar rechts. Hij moet er zeker van zijn dat elke centimeter telt als een exacte wetenschap. Maar hoe groot zijn verstomming ook was gisteren, nu gonst het nog harder door zijn hoofd.
Drie centimeter, wederom een luttele drie centimeter. Het is niet veel, maar voor hem een wereld van verschil.
Wat moet ik hiermee? Wat moet ik in godsnaam doen?
De angst doet hem duizelen. Hij ploft neer in de stoel naast hem. Vanop de schouw kijkt de opgezette buizerd hem strak aan. Alsof het zijn schuld is dat de buizerd ooit uit de lucht is geplukt. Gedoemd om te blijven zitten op een stronk. Nooit meer keizerlijk zwevend. 
 
Het benauwde gevoel overmant hem dat hij nu een prooi is geworden. Dat het niet lang meer zal duren voor de buizerd zich op hem zal storten. Verschrikt blijft hij stilstaan met zijn blik naar de roofvogel gericht. Wanneer de indringende blik hem uiteindelijk loslaat, kijkt hij naar de krimpende, blauwe hemel. De dag voelt zwaar aan, elke minuut weegt door.
De hemel die altijd haar gevleugelde wolken boven zijn hoofd hield, sluit stilaan haar gewelfde poorten. Binnen enkele maanden kan hij nog een laatste keer naar het blauwe licht zien en dan is het voor eeuwig donker. Kaarsen heeft hij nog wel liggen, maar wat als daarvan ook de laatste is opgebrand?

De dagen scheuren zich los van de kalender. Hoe dichter hij de laatste dag van licht nadert, hoe meer hij zich erin berust. Ertegen vechten doet hij niet meer. Hij heeft het wel geprobeerd.
Door grote lakens tussen palen op te hangen in de hoop de wolken te vangen en deze terug uiteen te drijven. En door ’s nachts met een fakkel trachtend de nacht te doen ontvlammen. Hij probeerde in glazen bokalen het zonlicht te vangen en gooide deze naar de zwarte uithoeken van de hemel. Zelfs een dak vol spiegels kon de duisternis niet tegenhouden.
Drie centimeter minder. Elke dag de hemel wat zwarter.

Op de laatste dag veert hij uit zijn bed. Met meer energie dan de vorige dagen, snelt hij naar het raam. Een besloten lichtbundel valt op zijn gezicht. Als hij achterom kijkt, bedekt hij in ongeloof zijn gezicht. Schrikken doet hij normaal niet meer, maar dit... dit kan zout in suiker veranderen.
De bundel stralend licht valt recht op de stronk. En daar, waar de buizerd gisteren zat, zijn nu een hoop takken gegroeid. Vanuit de stronk groeien wortels dwars door zijn vloer. Er hangen kleine, onbekende vruchten aan de takken. Ze zijn wit met rode schijn en hebben iets geks hobbelig. Maar als hij ze wil aanraken grijpt hij erdoor heen.
Hij bekijkt zijn oude handen waar boeken vol wijsheid in vastgeklemd lagen. Hij draait zich om en neemt enkele passen naar het venster toe. Hij wendt zijn blik naar boven.
Alles is zwart, behalve die goudwitte stip boven hem. Er rond is niets meer. Ofwel peilloze duisternis. Toch heeft hij nog voldoende licht om buiten in het rond te kijken. Hij ziet nog vage schaduwen van de bomen. Hij luistert maar hoort hen niets meer vertellen. Misschien wachten ook zij bang af.

De lichtstip wordt doorbroken. Een zwarte stip hangt boven hem.
Roerloos,
oprecht en majestueus,
de buizerd. 
 
Zijn bondgenoot koos weer voor de eeuwige vlucht. Zijn vleugelbreedte overspant de lichtcirkel. Hij blijft een tijd boven hem zweven. Een hoge, klagende gil snijdt door het luchtruim. De buizerd duikt weg in het zwart van de hemel. Opgelost.
De man kijkt neer naar zijn pantoffels. Eén traan vol weemoed rolt over zijn dikke neus.

En toen werd het donker.

woensdag 14 augustus 2013

Kasjmier verdriet anno 2013


   Met haar ogen pint ze zich vast op de bloesems van de rode zijde katoenboom. Ze droomt van kasjmier weefsels rond haar lichaam gesponnen. Golvend op haar huid als de wind erdoor jaagt zoekend naar een speelkameraad. Een altijd weer vruchteloze zoektocht.
   Ze ziet zichzelf badend in kurkuma kleuren terwijl ze met haar zus speelt. Klemvast in elkaars armen draaien ze ijle rondjes.
  De rode stippen op hun voorhoofd vormen een perfecte rode cirkel. Binnen de kring warmen vreugdekreten en simpel geluk zich aan elkaar op. De trillende, opgewarmde lucht is de voedingsbodem waaruit de godin Lakshmi als een lotus opschiet. Met open handen strooit ze haar witgoud licht en rijkdom over de beide zussen. Ze worden er duizelig dronken van.
   Alsmaar sneller en sneller draaien ze rond elkaar tot ze schuddebuikend op de grond vallen. Hun lichamen uiteenvallend als een openbloeiende lotus.
   Ze kijken elkaar aan. Niet beseffend dat hun tollen een poort naar de eeuwigheid was die hen door de verdampte godin is afgenomen. Ze zouden dit nooit meer beleven. Onwetend veren ze recht en lopen met gensters achter elkaar aan over de velden doorheen het dorp langs knikkende gezichten.
   Een donderklap. 
   Ze wordt terug in zichzelf geworpen. Het droombeeld van haar zus vliegt uit haar hoofd en vernevelt. Ze houdt haar hoofd met haar handen vast om ze niet te laten ontsnappen. Om de pijn te bedaren. Een bloedrode straal vloeit uit haar mondhoek over haar vingers. Dezelfde vingers die zich in stof en water beroeren om de dofheid van alledaagse dingen weg te nemen, alles te laten glanzen.
   Vale kleuren wemelen voor haar ogen. Een man krijgt gestalte. Harde woorden doven in haar hoofd uit. Sommige blijven op haar netvlies liggen. Plicht. Netheid. Orde. Nietsnut. Werken. De woorden worden waterig. Verdrinken in haar schaamte.
   Ze had zich laten verleiden door haar eigen zinderende herinneringen. Deze had ze al jaren in haar geheime hartkamer verborgen. De toegang ernaartoe was ze reeds vergeten. Maar de ontluikende bloesems van de rode zijde katoenboom krulden zich om haar hart. Even was ze weer op de plek waarvan ze hoopte daar altijd te zijn.
   Verdwaasd draait ze zich om en omklemt stevig haar borstel, alsof het haar laatste houvast was. De laatste dode stronk op deze wereld. Ze excuseert zich met krakende woorden bij haar huismeester. Ze wil wegrennen. Maar waar moet ze naartoe? Ze heeft verhalen gehoord van vriendinnen die in de stad dansen voor mannen. Ze wil niet weten welke zintuigen ze bij hen moet bevredigen om geld te verdienen. Haar huismeester kan haar zo verder verkopen of op straat gooien. Haar familie zou geen geld meer opgestuurd krijgen.
   Dus blijft ze hier gevangen. In het belang van de familie. Haar eigen belang weg geveegd. Zonder verdere vragen. Zonder dankbaarheid. Zo is het. En waar was haar zus?
   Dus schrobt ze haar jeugd verder weg. Ze drijft herinneringen naar buiten. Wringt haar dromen uit. In het spiegelbeeld van het bruinige water ziet ze haar jeugdige gezicht wemelen. Het lijkt wel tien jaar ouder. Ze drijft haar spiegelbeeld uiteen met een handveeg, heft haar hoofd op. Buiten perst de rode zijde katoen boom het sap verder in zijn rode bloemen tot kloppende harten die verder aanzwellen. Schoonheid deed nog nooit zo een pijn.

zondag 12 mei 2013

Burlesque

Een rij gloeilampen strooit
haar laatste uren levenslicht
in de ogen van de nachtraven.

Traag opwellende tenorsaxen
trekken met broeiende zang
het zweet uit de poriën.

De rook van een sigaret
draait speels om haar as
als een DNA-streng
die aangroeit tot
traag kronkelende armen.

Handen rekken de tijd uit
tot een deeg waar
verlangens worden
uit gekneed.

Ik zuig haar zoete geur binnen
langs de rode loper van mijn tong.

Verborgen begeertes weken zich
uit mijn gesloten hartkamers los.

Speels vangt zij ze met haar vingers
op en begraaf ze in haar hart.

Alles wat zij geeft, neemt zij meer dan terug.

Een succubus in bonte veren.

Eén na één springen
de lampen
met een lichtflits.

De tenorsaxen schroeien
nog een laatste keer op haar huid,
leggen de ganse follerie het zwijgen op.

Mijn geledigde ziel kan niet anders,
dan zich te laven aan glazen vol
dronkemansverhalen.

maandag 29 april 2013

Oh, it's just a perfect day.

Uit je ochtendwekker kruipt een orkest.
Na de symfonie buigt de dirigent en verzoekt
hij om de ontbijtkamer te betreden.

De eettafel is je vrouw. Zedig met druiven op
haar kruis en boterhammen op haar borstjes.
Je hebt nog nooit zo'n honger gehad.

Je geeft de krantenkoppen aan je buur
en zegt hem dat er niets achter zit.
Het zijn maar opeengestapelde letters.

De spellingsregels zijn gewijzigd. Er
zijn geen dt-fouten meer. Kommaneukers
moeten nu hun pijlen in ander gif steken.

Zuurstof krijgt een lichte eigenschap van
lachgas. Mondhoeken staan wat meer naar
boven gekruld. Je glimlach faken hoeft niet.

De zwaartekracht heeft wat van haar jus
verloren. Je stap naar buiten doe je
met een sprong over je brievenbus.

Op elke hoek van de straat staat iemand om
je een high five te geven. Af en toe komt
het tot een spannende pot duimworstelen.

Over de straten groeit een fijne laag mos.
Geen nood aan schoenen. Ook niet aan
straatverlichting. Vuurvogels doen de dienst.

De dag. De nacht. Schuiven over elkaar. Er
staan sterren rond de zon. De maan kleurt oranje.
Op vrijdagavond licht ze op als een discobal.

Een uitgesproken woord krijgt kleur. Een volzin
doet kleuren uit je mond spatten. Zingen is
als een felle regenboog die je uitbraakt.

Je werk is één groot ballenbad. In de kleine ballen zit
muziek. De grotere zijn zacht en hebben tepels. Als
je eraan zuigt, proef je zoete kinderherinneringen.

De pyjama is het nieuwe kostuum. Rood met bollen het nieuwe
zwart. Als je baas zenuwachtig vraagt of dit en dat nog snel af kan, 
ROFLMAO'en jullie samen over de werkvloer.

Elkaars gezicht beschilderen is de nieuwe groet.
Bij een murga spelen of dansen wordt primair belang.
Net zoals een instrument bij je hebben voor de vieruren jam.

Waar een X staat op de grond, loont graven nog altijd. Elke keer
stoot je op een andere koffer. Soms vol met soulplaten.
Een andere keer met soulfood geschikt voor een picknick.

Als Lucy de hemelsluizen opent, regent het diamanten. Je
verzamelt ze in je mand en strooit ze op het strand.
Er zijn er genoeg, diamanten zandkastelen overal.

Wie zijn oren te luister legt aan bomen, hoort hun eeuwenoude
verhalen. Wie hun vruchten eet, neemt ze voor eeuwig mee.
Zodat je ook hun verborgen wijsheid begint uit te stralen.

Eenmaal thuis staat het orkest je terug op te wachten. Enkel
Body Moving Beats staan op het repertoire. Je danst met de
muizen uit je kast. In het laat spelen je katten de jazz.

Uitgedanst, wacht de eenhoorn jou op met je vrouw
als amazone. Je draaft de trap op naar je
sitarzinderende slaapkamer van duizend en één nacht.

Dromen doe je verder in een bed van verse donsveren.
Netjes voor jou door de ganzen uitgeschud. Bedwelmd val je in slaap
nadat je de vijf gemaskerde schapen die over je bed springen hebt geteld.



maandag 25 maart 2013

Zandgedachten

Zilte lippen sippen
rum en coca cola

Elvis doet bedeesd een heup wiegen
tot zandgedachten plaatsruimen
voor zeeschuimende lichtheid

Schelpen baren zeeschimmen
sliertenslingerend zeewier haar
glimmende schubbenvacht benen

De witvale maangloed wijst
haar weg naar diepzeedromen
naar een onbekommerd verblijf
tussen oranjekleurige koraalriffen.